Prejudiciële vragen aan het Hof: wordt met het verstrekken van een werk aan de rechter een mededeling gedaan aan het publiek?

Prejudiciële vragen aan het Hof: wordt met het verstrekken van een werk aan de rechter een mededeling gedaan aan het publiek?

Een maker heeft het recht zijn/haar werk openbaar te maken of te verveelvoudigen. Een vorm van openbaarmaking is wanneer een werk ter beschikking wordt gesteld (wordt medegedeeld) aan het publiek. Dit betekent dat personen die zich op een andere plek bevinden dan waar de oorspronkelijke mededeling wordt gedaan de mogelijkheid krijgen om een werk te zien of te horen. Denk bijvoorbeeld aan een televisie-uitzending of een radioprogramma. Voor het bepalen of sprake is van een openbaarmaking zijn van belang ‘een handeling bestaande in een mededeling’ van een werk en de  mededeling aan een ‘publiek’ (HvJ EU 31 mei 2016, C-117/15, EU:C:2016:379, Reha Training/GEMA, ro. 35-37).

Ten aanzien van het laatste element (publiek) zijn door de Zweedse rechter prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie de verwijzingsbeschikking hier). Ten aanzien van dit begrip heeft het Hof zich al verschillende keren uitgelaten over dit begrip. Zo ziet het begrip ‘publiek’ op een onbepaald aantal potentiële kijkers en impliceert het een groot aantal personen. Het werk moet openbaar worden gemaakt voor personen in het algemeen (een ‘onbepaalde’ groep), dus niet voor specifieke individuen die tot een privégroep behoren. Een groot aantal personen houdt in dat er een zekere deminimisdrempel is, waardoor een klein of onbeduidend aantal personen niet kan kwalificeren als publiek. Tot slot moet er met het bepalen van de omvang rekening worden gehouden met dat het niet alleen gaat om hoeveel personen tegelijkertijd het werk kunnen waarnemen, maar ook achtereenvolgens (HvJ EU 31 mei 2016, C-117/15, EU:C:2016:379, Reha Training/GEMA, ro. 41-44).

Aanleiding voor de prejudiciële vragen met betrekking tot het begrip publiek is een rechtszaak tussen twee partijen waarbij de ene partij (partij A) een screenshot van de website van de andere partij (partij B) aan de rechter heeft voorgelegd als bewijsmateriaal. Op de screenshot stond een foto waar volgens partij B auteursrecht op rustte. In Zweden is het voor een ieder mogelijk om alle documenten die zijn overgelegd in een procedure op te vragen. Volgens partij B heeft partij A daarom het werk openbaar gemaakt aan het publiek en is sprake van inbreuk op de auteursrechten van B.

De kwestie is uiteindelijk in hoger beroep voorgelegd aan de Zweedse rechter die verschillende vragen heeft voorgelegd aan het Hof. In essentie komen enkele daarvan neer op de vraag: kan een rechter (en de voor de rechter werkzame personen) worden aangemerkt als publiek in de zin van de Auteursrechtrichtlijn. De Zweedse rechter overweegt in dit verband dat het niet duidelijk is wat het Hof precies bedoelt met de onbepaaldheid van het publiek in het geval van een rechter. De rechter (en de voor de rechter werkzame personen) kunnen niet worden beschouwd als publiek (personen in het algemeen), maar ook niet als een privégroep (specifieke individuen). Daarnaast kan de groep personen die bestaat uit de rechter en zijn personeel vrij groot zijn.

De vragen zijn afgelopen oktober voorgelegd aan het Hof. Indien de rechter zou worden aangemerkt als publiek, dan zou dit voor de Nederlandse rechtspraak (en met name intellectuele eigendomsrecht geschillen) wellicht complicaties met zich kunnen meebrengen. Immers, in Nederland is de rechtspraak openbaar en wanneer auteursrechtelijk beschermde afbeeldingen in vonnissen worden opgenomen, dan worden werken voor een ieder beschikbaar. Echter, vonnissen kunnen ook worden geanonimiseerd waarbij namen van natuurlijke personen worden verwijderd. Dit zou in beginsel ook mogelijk moeten zijn voor afbeeldingen met auteursrechtelijk beschermde werken.

Hoe dan ook; voor nu is het afwachten waar het Hof mee komt.

Previous
Previous

Al binnen half jaar uitbreiding Good Law

Next
Next

Carja Mastenbroek over gebruiksvoorwerpen